Dit interview is onderdeel van een reeks over klimaatverandering en erfgoed. Voor dit interview is het woord aan Gabri van Tussenbroek, senior specialist bouwhistorie bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en hoogleraar Stedelijke identiteit en monumenten, in het bijzonder van de Nederlandse bouwhistorie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij houdt zich bezig met de vraag hoe Nederland in het verleden bouwde, en wat we daarvan zouden moeten behouden en transformeren, om zo bij te kunnen dragen aan een evenwichtige groei van Nederland, aantrekkelijk voor bewoners, ondernemers en bezoekers.

Kun je iets over jezelf vertellen en over jouw betrokkenheid bij het onderwerp van klimaat en monumenten?
Vanuit mijn werk bij de Rijksdienst zie ik heel veel dingen voorbijkomen en ik merk hoezeer de klimatologische opgave leeft in de monumentenwereld. Vooral isoleren is een thema, gezien de energiecrisis. Dat brengt vragen met zich mee die gaan over de gevolgen voor monumenten, maar tegelijkertijd hoe we daar – met het oog op de maatschappelijke gevolgen – mee omgaan. Ik vind het goed dat we als erfgoedsector meebewegen met de ontwikkelingen. Jaren geleden was het onbespreekbaar dat je getrokken glas zou vervangen. Nu maken we een afweging: het getrokken glas, vertelt dat nu het verhaal van het monument? Of moeten we zeggen dat als het een bijzonder raam is: documenteer het en denk mee aan een goede oplossing waarbij beeldkwaliteit voorop staat? Doe je dit niet, dan verlies je draagvlak. En linksom of rechtsom: dat draagvlak is onontbeerlijk.
“Jaren geleden was het onbespreekbaar dat je getrokken glas zou vervangen. Nu maken we een afweging: het getrokken glas, vertelt dat nu het verhaal van het monument?”
Een parallel uit het verleden: in de 15de eeuw was er in Amsterdam een grote stadsbrand. Het stadsbestuur wilde dat iedereen na de brand in stenen ging bouwen. Maar die stenen moesten worden geïmporteerd, hout was goedkoper, en er was geen duur fundament voor nodig. Het stadsbestuur drong jaar na jaar aan op steenbouw maar kreeg nauwelijks gehoor. Pas toen in de 16de eeuw de ruimte schaars werd, het economisch goed ging en mensen wel een verdieping op hun oude huisje wilden zetten, begon iedereen in steen te bouwen. Zoiets zie je nu ook met zonnepanelen en isoleren. Mensen moeten een motief hebben om maatregelen te omarmen, er is altijd zo’n tipping point nodig, of dat nou gasprijzen zijn of wateroverlast.
Dit alles brengt natuurlijk wel de opdracht met zich mee om te kijken wat de monumentale waarden zijn die eventueel verloren gaan. De allervroegste schuiframen van Nederland bijvoorbeeld. Originele exemplaren zijn echt heel erg zeldzaam. Is het daar misschien het overwegen waard dat de energierekening wat hoger is? Het is zo bijzonder! Maar als je een dertien-in-een-dozijn 19de -eeuws raam hebt, is dat dan het verhaal wat we door willen geven, of zit die waarde ergens anders in het gebouw? Om die afweging te maken is maatwerk nodig. Dat geldt ook voor het grote verhaal van Nederland. Wat is typisch in de ene streek en in de andere niet? Denk bijvoorbeeld aan werfkelders. Die komen alleen in Utrecht en Leeuwarden voor. Als erfgoedsector hebben we echt een taak om te documenteren en precies te weten wat speciaal is.
Wat merk jij van klimaatverandering en monumenten?
Hoe kun je niets merken van klimaatverandering? De effecten van klimaatverandering zijn overal om ons heen te zien. Op het nieuws, over de hele wereld, maar ook in onze directe omgeving. Denk aan paalrot in de fundering van grachtenpanden (door wisselende grondwaterstanden), bodemdalingen, verziltingen, scheuren in muren van monumenten door zakkende kleigronden vanwege de droogte, de dreiging van bosbranden/heidebranden of overstromingen zoals die in Limburg twee jaar geleden. Deze effecten zijn direct te zien.
Daarnaast zijn de maatregelen om de historische bebouwing te verduurzamen ook overal zichtbaar. Het verduurzamen ofwel energiezuiniger maken gaat met wijzigingen van het monument gepaard, en onherroepelijk gaat daarbij ook historisch materiaal verloren. Het aanzicht van de historische bebouwing verandert. Zonnepanelen wordt steeds zichtbaarder geïnstalleerd op monumenten en in beschermde stadsgezichten. Airco-units en warmtepompen worden aan gevels gehangen, op dakkapellen of in de dakgoot gezet . Historische vensters worden vervangen door beter isolerende kozijnen en ramen en in deze nieuwe ramen wordt isolerend glas geplaatst.

Wat is je toekomstverwachting ten aanzien van de gevolgen van klimaatverandering voor monumenten?
Kijk, er komt nooit historisch materiaal bÃj, het wordt alleen maar minder. Natuurlijk kunnen we nog wel eens een schilderij vinden op een zolder, maar we kunnen er geen authentieke 17de -eeuwse stijlkamer ‘bijmaken’. Complete 15de -eeuwse interieurs zijn er niet meer, 16de -eeuwse misschien nog een paar, 17de -eeuwse wat meer. Het historische materiaal wordt steeds schaarser. Het gaat verloren door ouderdom, vandalisme of simpelweg vervanging. Door de effecten van klimaatverandering zal dit steeds sneller gaan. Daarom moeten we goede afwegingen maken bij wat we willen koesteren, wat we willen documenteren, en wat we misschien minder belangrijk vinden. Een waardestelling voorafgaand aan maatregelen helpt om die afweging te maken.
In de erfgoedsector zijn we voortdurend bezig met de vraag welk verhaal een gebouw vertelt. We moeten niet alleen het oorspronkelijke materiaal bewaren omdat het oud is, maar ons daarbij ook in de betekenis verdiepen. Tegelijk kan historisch materiaal vragen beantwoorden die we nu nog niet hebben bedacht. Als we een houtconstructie documenteren en inscannen en vervolgens laten verdwijnen, betekent dit dat we later geen dendrochronologisch onderzoek meer kunnen uitvoeren, maar ook andere technieken – die we nu misschien nog niet eens hebben ontwikkeld – er niet meer op kunnen loslaten. Als we ervoor kiezen om bedreigd erfgoed niet te beschermen maar enkel te documenteren, raken we een gigantische schat aan potentiële kennis in de toekomst kwijt. Ondanks de onvermijdelijke erosie, leg ik me daar niet bij neer. Het uitgangspunt is behoud, het historische materiaal is belangrijk als wetenschappelijk ‘bewijsmateriaal’ voor het verleden.
“Als we ervoor kiezen om bedreigd erfgoed niet te beschermen maar enkel te documenteren, raken we een gigantische schat aan potentiële kennis in de toekomst kwijt.”
Welke maatregelen moeten we nemen om de schade te beperken?
In mijn ogen zullen we vanwege de klimaatverandering allemaal een stap terug moeten doen, op persoonlijk niveau en als samenleving. Vervang die keuken tien jaar later of helemaal niet, rij die auto nog vijf jaar langer door. Koop minder spullen, denk na over een reparatiemaatschappij in plaats van een wegwerpmaatschappij, vraag je af of al die materiële consumptie en nieuwe spullen echt bijdragen aan de kwaliteit van ons leven.
Een van de mogelijke scenario’s is dat er gebieden van Nederland zullen moeten worden opgegeven. Het debat voeren welke gebieden dat kunnen zijn, is niet aan de erfgoedsector. Laten we als maatschappij kijken of we een keuze kunnen maken. Pas nadat de keuze is gemaakt, komt de erfgoedprofessional om de hoek kijken.
Maar, we moeten erfgoed wel meenemen in die keuzes en op het moment wanneer het wordt gevraagd als erfgoedprofessional kennis en overwegingen kunnen leveren. Tegen die tijd moeten we als erfgoedsector Nederland goed in kaart hebben. Daar ligt een kans, het beter inzichtelijk maken en documenteren van wat we hebben. De technische mogelijkheden zijn inmiddels zover dat we een steeds completer beeld in kaarten en databases kunnen vangen.
Welke kansen zie jij in gebouwd erfgoed om bij te dragen aan klimaatadaptatie of klimaatmitigatie?
Het verleden is een inspiratiebron, ook voor gebouwd erfgoed. Gebouwen in het verleden zijn klimaatadaptiever gebouwd dan dat wij op dit moment doen. Een deel van de historische huizen werd niet gebruikt, bijvoorbeeld zolders. In de winter ijskoud en in de zomer heel warm. De overtollige ruimte werd gebruikt als buffer. Tegenwoordig gebruiken we alle ruimtes. Het verleden kan inspireren om weer buffers in te bouwen.
De drijvende kelder is een mooi voorbeeld, een typisch fenomeen voor het westen van Nederland, waar grondwaterproblemen natuurlijk al eeuwenlang spelen. In Leiden, Dordrecht, Maarssen, Amsterdam, Edam en Duivendrecht, zijn ze te vinden. Honderden jaren geleden waren er in deze steden ook al grondwaterproblemen. Vaste kelders onder huizen werden verhuurd. Er werden producten opgeslagen en vervolgens liep de kelder onder water. Wie was er dan aansprakelijk? De huurder of de verhuurder? Om rechtszaken te voorkomen bedacht de stad Amsterdam dat er geen keldervloeren meer mochten worden gemaakt onder grondwaterniveau. Maar dat waterpeil fluctueerde. Toen hebben slimmeriken bedacht, we laten de kelders meebewegen met het grondwater. Al in de zeventiende eeuw! Van dit soort dingen kun je leren, en de problemen van nu zijn niet nieuw.

Iets anders: hoeveel twintigste-eeuwse interieurs zijn er de afgelopen decennia niet gesneuveld? Van buiten is de jaren dertig-woning populair, van binnen wordt vaak alles wit en strak gemaakt. Suitedeuren? Weg ermee! Eén grote strakke ruimte. Maar een grote ruimte opdelen door suitedeuren zorgt er wel voor dat je het afgesloten deel afzonderlijk kunt verwarmen. Veel sneller warm, minder stookkosten, behaaglijk in de winter, eventueel koeler in de zomer, tel uit je winst. Er is zo veel te winnen door het verleden goed te onderzoeken.
“Er is zo veel te winnen door het verleden goed te onderzoeken.”
Wil je nog iets kwijt?
Ja. We zijn vaak geneigd om Nederland als één geheel te beschouwen, maar in het verleden waren er – ook in het bouwen – grote regionale verschillen. Ik denk dat we die veel zwaarder moeten laten meewegen in onze afwegingen hoe we omgaan met monumenten. Dit zou ook inspiratie voor nieuwe ontwikkelingen kunnen bieden. Niet alleen wat gebouwen aangaat, maar ook voor waterbeheer en landschap. De oplossing ligt niet zelden in het verleden.
